Columns

Naar het licht.

Het is een bloedhete zomerdag. Pietje gaat met zijn buurvrouw en buurmeisje Irene en moeders naar de zandafgraving. Daar kunnen ze heerlijk in het water spelen om een beetje verkoeling te zoeken. De buurvrouw en Pietjes moeder zitten op een laken op het gras en hebben allemaal lekkere broodjes en limonade mee genomen. Pietje en Irene gaan het water in om daar te spelen. Aan de kant kunnen ze nog net staan. Ze mogen van de moeders dan ook echt niet verder het water in want dat is gevaarlijk omdat het daar diep is en Irene en Pietje allebei nog niet kunnen zwemmen. De beide kinderen spelen met een limonade flesje. Ze laten er water in lopen en laten de flesjes dan drijven. Irene let alleen niet goed op en plotseling is haar flesje onder water verdwenen en nergens meer te bekennen...gezonken. Irene is boos en probeert het flesje van Pietje af te pakken. Maar dat gaat zomaar niet denkt Pietje. Ze trekken allebei aan het flesje totdat Pietje een harde duw van Irene krijgt. Pietje verliest zijn evenwicht en valt achterover en verdwijnt op zijn kop ook in het donkere water…

Uit alle macht probeert Pietje te schoppen, te zwemmen en adem te halen. Hij hapt naar adem maar alles wat hij binnen krijgt is water. Hij probeert om hulp te roepen, hij schreeuwt en hij huilt . Pietje is volledig in paniek! Hij zinkt heel diep in het zwarte water… Tot op een bepaald moment hem ineens een enorme rust overvalt. Hij kan adem halen onder water! “Maar dat kan toch niet”, denkt Pietje. Piet is niet meer bang. Alles lijkt heel goed te zijn ineens. Als Pietje nog dieper richting de bodem zakt en om zich heen kijkt ziet hij een heel fel licht verschijnen. Zoiets heeft hij nog nooit gezien. Het doet geen pijn aan zijn ogen maar lijkt nog lichter dan de zon. Onder zich ziet Pietje twee plateaus van leisteen met een ruimte daartussen. Het licht schijnt langs de randen van de plateaus. Pietje hoort allemaal tinkelbelletjes. Ting, ting, pling, pling. Heel bijzonder, heel zuiver, heel lieflijk. “Wat zou daar toch zijn?”, denkt Pietje. Er is daar vast kermis of een speeltuin. Pietje zakt hoe langer hoe verder naar het licht en dan wordt ook de muziek harder. Pietje vind het prachtig. Hij wil daar naartoe, daar spelen, daar zijn…

De moeders hebben ineens in de gaten dat het heel stil is aan de kant van het water. Irene kijkt een beetje voor zich uit en zegt helemaal niets. “Waar is Pietje??”, schreeuwt de moeder van Pietje, die niet kan zwemmen. Gelukkig kan de buurvrouw wel zwemmen en die bedenkt zich geen seconde en springt in het water. Ze duikt naar beneden maar ze kan niets zien in het donkere water. Ze voelt wild met haar handen door het water of ze Pietje ergens kan vinden. Niets! Ze duikt op allerlei verschillende plekken. Pietjes moeder staat als verstijft op de kant. “Red Pietje, alsjeblieft vind hem!”. Ineens voelt de buurvrouw een voet, dat moet Pietje zijn. Ze trekt hem aan zijn voet naar boven en zwemt met hem naar de kant. De moeder van Pietje is heel blij maar Pietje ademt niet. Hij is zo slap als een lappenpop. De vrouwen houden Pietje aan zijn voeten op zijn kop en slaan hem zo hard ze kunnen op zijn rug en kont. Ze geven niet op tot Pietje plotseling begint te hoesten en over te geven. Allemaal water en slijm. Het doet zo’n pijn dat Pietje heel hard begint te huilen. Hij spuugt en hij gilt het uit. Als hij weer een beetje bedaard is leggen ze hem op zijn rug neer zodat hij een beetje kan bijkomen. Pietje kijkt omhoog naar zijn moeder die hem zachtjes over zijn hoofd aait. Ze is zo blij dat Pietje weer bij is gekomen. En ze is zo blij dat de buurvrouw hem in het water heeft weten te vinden. Pietje is gek genoeg niet blij. Pietje is boos en in de war. “Mam waarom mocht ik niet kijken wat daar was?” vraagt hij aan zijn moeder. “Het was daar zo mooi!”…